Jan en Willem discussiëren over het thema “Wat is een goede leraar?”

J. Ik las dat stukje Wat is een goede leraar? van je collega Piet Groeneboom.
W. Ja, ik heb het ook gelezen.
J. Een belachelijk stukje!
W. Hoezo?
J. Het is volkomen irreëel wat daar in staat. Laat ik even in de mannelijke vorm spreken, hoewel wat ik zeg natuurlijk evenzeer geldt voor leraressen.
Een leraar heeft bepaalde onderwijsdoelen. Daar wordt hij op afgerekend. Hij moet onwillige kinderen klaarstomen voor het eindexamen. Stampen en veel sommetjes maken, dat is waar het om gaat! Zo niet goedschiks dan wel kwaadschiks! De leraar moet er gebruik van maken dat kinderen op die leeftijd nog een soort sponzen zijn die enorm veel in zich kunnen opnemen. Dus die leerlingen moeten vooral veel woordjes uit het hoofd leren.
W. Laat ik even ingaan op “Zo niet goedschiks dan wel kwaadschiks!”. Besef je wel dat er leerlingen zullen zijn die het gewoon zullen verdommen om te “stampen”? Die zullen proberen de kantjes er af te lopen en bij wie dat soort dwang een averechts effect zal hebben? En dat dit niet noodzakelijkerwijs de allerdomsten zullen zijn?
J. Dat ze niet willen stampen laat al zien dat het waarschijnlijk domoren zijn die niet eens kunnen stampen. Hoe denk dat je een rechtenstudie kunt voltooien zonder stampen?
W. Ja J., ik heb geen rechten gestudeerd zoals jij, dus ik heb daar geen ervaring mee. Maar laat ik eens een voorbeeld geven van wat me op school niet beviel. Onze Franse lerares las het gedicht van Verlaine “Il pleure dans mon coeur comme il pleut sur la ville” voor.
J. Ja, dat prachtige gedicht!
W. Mmm… Ik herinner me nog dat ik toen ze dit voorlas dacht: “Daar wil ik niets mee te maken hebben”.
J. Wat laat zien dat jij geen gevoel voor literatuur hebt, je bent nu eenmaal een echte beta!
W. Misschien. Maar laat me even uitleggen waarom ik dat dacht. Het was de gezwollen toon waarop dit werd voorgelezen. Ik voelde het als het doorgeven van een dogma. Het dogma “Dit is een prachtig gedicht, dit horen jullie allemaal mooi te vinden”.
J. Het is ook een prachtig gedicht, zelfs jij zou dit mooi moeten kunnen vinden, als je ook maar een greintje gevoel voor literatuur en dichtkunst had!
W. Je begrijpt niet wat ik bedoel J.! Laten we even afzien van de vraag of dit een goed of slecht gedicht is. De kwestie is dat toen dat zo gezwollen werd voorgelezen, ik dacht: gatver, ik wil daar niets mee te maken hebben! En dat er natuurlijk op dezelfde manier legio leerlingen zullen zijn die dat ook zullen denken.
J. Hoe moet het volgens jou dan wel?
W. Ik denk dat de methode van die schaakleraar in het boek “Spel” van Stephan Enter die in dat belachelijke stukje (jouw woorden) ten tonele wordt gevoerd zo gek nog niet is. Ik denk dat een leraar heel erg terughoudend moet zijn.
Ik heb ergens gelezen dat iemand ‘s avonds in een tuin wandelde en daar de Franse dichter Mallarmé tegenkwam die tegen hem zei: “Ik heb net deze zin bedacht die ik zelf erg mooi vind, zou u er misschien nog een betekenis aan toe kunnen kennen?” Dat sprak me wel erg aan.
J. Sprak je wel erg aan?
W. Ja, omdat ik denk dat een gedicht toch een beetje raadselachtig moet zijn, een verrassingselement moet hebben, en moet beginnen vanuit de klank. Aan “Il pleure dans mon coeur comme il pleut sur la ville” is niets raadselachtigs of verrassends, je begrijpt meteen dat Verlaine dacht: “pleure”, “coeur” en “pleut”, daar kan ik iets moois mee fabriceren.
J. Maar het begint wel vanuit de klank en dat wil je dus.
W. Ja, O.K. Het begint vanuit de klank, maar het is me allemaal net iets te voor de hand liggend.
J. O god, krijgen we dat. Het moet van jou natuurlijk allemaal diep en raadselachtig zijn. Zo’n mooi lekker in het oor liggend gedicht als van Verlaine mag weer niet.
W. Laten we even van Verlaine afstappen en het over Mallarmé hebben. Ik was onlangs op een conferentie in Göteborg en toen liep ik met een aantal Fransen langs de haven en zei “Brise marine”.
Bij Franse academici heb je altijd mensen die op de “Ecole normale supérieure” zijn geweest en mensen die daar niet op zijn geweest. De mensen die op de “Ecole normale supérieure” zijn geweest zeggen altijd dat het niet erg is als je er niet op bent geweest en de mensen die er niet op zijn geweest zeggen toch wel vaak dat ze opzien tegen mensen die er wel op zijn geweest. Eén ding is duidelijk: het is voor die Franse academici een heel erg belangrijk thema.
Maar goed, toen ik dus zei “Brise marine”, zei de Fransman van de Ecole normale superieure: “La chair est triste, hélas! et j’ai lu tous les livres.” En ik weer: “Fuir! là-bas fuir!” Het is bijzonder leuk om elkaar met citaten uit gedichten om de oren te slaan!
Maar wat bleek: hij vond er niets aan, aan dat gedicht. Hij had het op school uit zijn hoofd moeten leren. De kleinburger die droomt van het ‘t ruime sop kiezen, alles achter zich te laten, zo ongeveer dacht hij over dit gedicht. Maar ik denk eigenlijk dat hij aan dat gedicht zo de pest had omdat hij op school een soortgelijke ervaring had doorgemaakt als ik bij dat gedicht van Verlaine. Dat “Fuir! là-bas fuir!” sprak mij juist heel erg aan, omdat ik dat op school ook altijd zat te denken: was ik maar ergens anders, zat ik maar op een boot op de wilde vaart of zo. Ik had natuurlijk helemaal geen Mallarmé gehad op school, dus ik las het “onbelast”. En overigens kwam ik tot Mallarmé en Valéry via Vestdijk, die daar enorm goede essays over heeft geschreven.
J. Kijk, kijk, je bent dus niet helemaal ongeletterd. Maar wat is nu de pointe van deze uiteenzetting?
W. De pointe is de terughoudendheid die een leraar moet betrachten. Hij moet beseffen dat veel van de leerlingen, als het tenminste niet enorme braverikken zijn, eigenlijk niets willen weten van zijn wereld, en dat het zwelgen in gedichten als “Il pleure dans mon coeur comme il pleut sur la ville” alleen maar hun walging opwekt.
J. Ten onrechte!
W. Misschien J., maar toch zouden die leraren zich dat meer moeten realiseren. Wij lazen op school ook het boekje “Prose d’aujourd’hui”. Daar stond een kort stukje uit La nausée van Sartre in, waarin hij beschrijft dat hij in de mist loopt. Dat vond ik nu ineens fantastisch! Er gebeurt ongeveer niets, maar het is buitengewoon goed geschreven. Maar Sartre en La nausée, dat was natuurlijk niets voor die christelijke school waar ik op zat. Ik heb later het hele boek gelezen.
J. Nausée, daar had je zeker erg veel last van toen je op school zat?
W. Ja J., dat heb je goed gezien, ik was één bonk nausée. Woordjes leren, luisteren naar gezwollen voordrachten, stupide sommetjes maken, verschrikkelijk! Ik las thuis boeken over wis- en natuurkunde, als tegenwicht tegen de saaiheid van wat ik op school moest doen, bijvoorbeeld het enorm leuke boek van Fred Schuh “Spelen met getallen” en “Eén, twee, drie… oneindig” van Gamow.
J. Nou, nou, je kunt toch niet van de gemiddelde leerling verwachten dat hij dat ook gaat doen?
W. Als er ook maar iets, iets… van wat er werkelijk in de wis- en natuurkunde gebeurt was onderwezen op school, o, hoe anders zou mijn leven dan, in ieder geval op school, zijn geweest! Ik mocht er zelfs niet over praten, omdat dit onmiddellijk door de wiskundeleraar als “geleerd doen” werd neergesabeld.
Ik had bijvoorbeeld net gelezen hoe je betekenis kon toekennen aan wortels uit negatieve getallen (derde klas) in het platte vlak. Het was voor mij een openbaring! Ik zei er iets over op de wiskundeles, omdat de leraar altijd riep: “De wortel uit min één bestaat niet”. Toen hij dat weer eens riep, riep ik: “De wortel uit min één bestaat wel, het is een imaginair getal!”. Misschien had ik beter kunnen roepen “complex getal” om het woord “imaginair” te vermijden, dat inderdaad suggereert dat het niet bestaat. Maar wat werd hij boos op mij! Hij zei: “Voor jullie bestaat de wortel uit min één niet!” en kwalificeerde wat ik daar over zei als “geleerd doen”. Ik las in die tijd ook het boek “Inleiding tot de logica” van Tarski, dat ik van mijn zakgeld had gekocht, maar ik durfde dat na deze ervaring niet te vertellen aan mijn leraren.
J. Het is wat! Ik heb mijn schooltijd heel anders ervaren. Ik vond het heel leuk op school. En dan die schoolfeestjes en klasse avonden, dat was toch verdomd gezellig! Het heeft zich bij mij naadloos voortgezet in mijn studententijd, waarin ik, zoals je weet, rector van de senaat van het corps ben geweest. Dat was ook een verdomd gezellige tijd.
Wat jij daar beschrijft, dat zijn dingen die je op school nog niet moet doen. En ach, een beetje woordjes leren en sommetjes maken tussendoor, is dat nou zo erg? De school is toch een voorbereiding op het (sociale) leven? Dat is toch ook waar het studiehuis over ging? In groepjes werken aan iets? Je moet toch leren netwerken en leren met je medeleerlingen om te gaan? Dat is waar het om gaat!
W. Het is duidelijk dat we er anders over denken. En het is inderdaad jammer dat er niet verschillende scholen zijn voor verschillende types leerlingen. In Rusland is dat wel zo, gek genoeg. In Nederland hebben we het te druk met het stichten van allemaal verschillende scholen op levensbeschouwelijke basis!

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s