Een bezoek aan de refuseniks en een conferentie in Tashkent, deel 2

Men kan zich afvragen: wat bezielt de schrijver om deze gebeurtenissen, die ongeveer 24 jaar geleden plaatsvonden, aan de openbaarheid prijs te geven? Wat is het psychologisch motief hierachter? En waarom moet dat allemaal op internet?

Laat ik beginnen met de laatste vraag te beantwoorden. Ik was bijzonder verrast om op internet een document (proefschrift) Rechters in oorlogstijd aan te treffen, waarin een zaak die mijn vader in 1941 als advocaat voor de hoge raad heeft verdedigd wordt beschreven. Dat is nog wel iets langer geleden dan 1986! Tijdens de oorlog heeft hij als advocaat heel veel aanvaringen met de bezetter gehad en is daardoor op een gegeven moment ook op transport gezet naar Duitsland (maar door zeer handig optreden de dans ontsprongen). Na de oorlog was hij raadsheer in het Bijzonder Gerechtshof (dat oorlogsmisdadigers berechtte).

Het proefschrift Rechters in oorlogstijd, waarop Derk Venema in 2007 promoveerde aan de juridische faculteit van de Radboud Universiteit Nijmegen, heeft als ondertitel:
“De confrontatie van de Nederlandse rechterlijke macht met nationaal-socialisme en bezetting”. Hierin wordt op blz. 155 een pleidooi dat mijn vader als advocaat voor de hoge raad in 1941 hield beschreven, waarbij het ging om “kopen van varkensvlees zonder geldige bonnen”. Hij verdedigde de man die deze “misdaad” had begaan in cassatie voor de hoge raad! Maar het was tevens een poging het aanpassen van de wet waar de Duitsers mee bezig waren tegen te gaan. De hoge raad is het natuurlijk niet met hem eens en kiest de kant van de bezetter. Een kwestie van subtiele diplomatie, zullen we maar zeggen!

Ik was de naam van mijn vader eerder tegengekomen in een document over het (foute) gedrag van de hoge raad in de oorlog en in het bijzonder in verband met deze zaak van de “zwarthandelaar” die dus (zoals ik nu heb gelezen) varkensvlees had gekocht zonder bonnen. Dus de definitie van “zwarthandel” omvatte “kopen zonder bonnen”. Dat lijkt me al enigszins een oprekking van het begrip “zwarthandel”, maar wie ben ik…

Ik wijd deze blog nu maar verder aan de interessante uiteenzetting van Derk Venema over deze zaak. Hij zegt:
“De raadsman van de verdachte, P. Groeneboom, betoogde in zijn pleidooi voor de hoge raad op 27 oktober 1941 dat de rechter de bevoegdheid heeft verordeningen van de bezetter te toetsen aan het Landoorlogreglement, het decreet van de Führer en de eerste verordening van de Rijkscommissaris. Art. 43 LOR bepaalt, zoals in paragraaf 3.2.2 besproken, dat een bezettende macht maatregelen treft tot herstel en handhaving van de openbare orde en het openbare leven ‘met eerbiediging van de in het land geldende wetten’. Alleen in het geval van ‘volstrekte verhindering’ mocht de bezetter met die maatregelen de nationale wetten terzijde schuiven. Volgens Groeneboom waren de wetten betreffende de inrichting van de Nederlandse rechtspraak geen ‘volstrekte hindernis’ voor de bezettende macht om ‘de openbare orde en het openbare leven te herstellen en te verzekeren’. Ook waren ze ‘mit der Besatzung vereinbar’, zoals geëist door §5 van het decreet van de Führer en §2 van de Verordening van de Rijkscommissaris. Daarom had de bezetter de wettelijke regeling van de rechtspraak niet opzij hoeven zetten, wat feitelijk het effect was van de invoering van een aparte politierechter voor economische delicten met aangepaste procesregels. Advocaat-Generaal Rombach leidt uit dit betoog af dat volgens Groeneboom de strijdigheid van de verordening tot instelling van de economische rechtspraak met deze regelingen tot gevolg zou hebben, dat die verordening onverbindend is, waardoor hof en rechtbank onbevoegd zouden zijn.”

Dan komt een passage over het mij werkelijk verbijsterende antwoord van de advocaat-generaal van de hoge raad Rombach:
“Rombach is het hier zelf niet mee eens: een behoorlijk bestuur van het bezette gebied is de taak van de bezetter, die daarvoor ook justitiële regelingen moet kunnen aanpassen. De economische rechtspraak was nodig voor zo’n behoorlijk bestuur, en de Nederlandse wetgever zou in deze economische situatie hetzelfde hebben kunnen doen. Bovendien vindt Rombach dat de invoering van de economische rechtspraak niet zo ingrijpend is geweest dat van ‘niet-eerbiediging van de hier te lande geldende wetten kan worden gesproken’. Daarom komt volgens hem de toetsingsvraag niet aan de orde.”

De hoge raad neemt het oordeel van Rombach over:
“De hoge raad oordeelt dat de betreffende verordening van de secretaris-generaal als een ‘door de bezettende macht genomen maatregel van wetgevende aard’ te beschouwen is, omdat ze indirect afkomstig is van de rijkscommissaris. Die heeft vanwege de bezetting (de hoge raad zegt hier dat Nederlandse bevolking zich onder het gezag van ‘het leger van de bezetter’ bevindt, terwijl er een burgerlijk bezettingsbestuur was) volgens artt. 42 en 43 LOR en het decreet van de Führer en zijn eigen eerste verordening de bevoegdheid bindende regels op te stellen tot herstel en verzekering van de openbare orde. Vervolgens zouden volgens de strafkamer al zulke voorschriften ‘onder de huidige omstandigheden’ te beschouwen zijn als Nederlandse wetten. Daarom beschouwt de hoge raad het beroep op de ongeldigheid van de verordening als een klacht wegens schending of verkeerde toepassing van ‘de wet’, zoals bedoeld in het toenmalige art. 99 lid 1 Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO).”

Concluderend zegt Venema over deze kwestie:

“Het gevolg hiervan was volgens de hoge raad dat de verordeningen van de bezetter en de secretarissen-generaal evenmin als gewone wetgeving getoetst konden worden op hun innerlijke waarde of billijkheid (art. 11 Wet Algemene Bepalingen) of aan verdragen zoals het Landoorlogreglement of aan het decreet van de Führer. Tenslotte zou uit de tekst, de geschiedenis en de Nederlandse parlementaire geschiedenis van het landoorlogreglement niet blijken dat aan de rechter van een bezet gebied een bevoegdheid toekomt tot toetsing van maatregelen van de bezetter aan het landoorlogreglement. Het middel kon dus niet tot cassatie leiden: de veroordeling door de economische rechter bleef dus in stand, omdat de verordening waarbij de economische rechtspraak was ingesteld de geldigheid heeft van een wet.

Met deze ontkenning van de mogelijkheid om de regels die uitgevaardigd worden door de nationaal-socialistische overheerser te toetsen, sloot Nederland aan bij wat ook in Duitsland en Italië de regel was. Hitler had op basis van twee noodmaatregelen de bevoegdheid onaantastbare wetten uit te vaardigen en de rechterlijke macht erkende zijn eigen onbevoegdheid om ‘politieke’ maatregelen te toetsen, waarbij ‘politiek’ datgene was wat de politieke instanties als politiek beschouwen. In Italië erkende het Hof van Cassatie de vrije verordenende bevoegdheid van Mussolini en de onbevoegdheid van de rechter die te controleren.”

Dus een zaak met tamelijk verstrekkende gevolgen! Waarschijnlijk lieten de formele regels toch een zekere speelruimte toe en ik heb in dit geval de indruk dat binnen deze regels de advocaat-generaal Rombach de kant van de bezetter kiest, terwijl mijn vader probeerde nog wat tegengas te geven.
Ik was deze zaak trouwens al eerder tegengekomen op internet en ik wist er op dat moment nog niets van.

Nu ga ik vervolgens het hele proefschrift van Derk Venema lezen (ben ik tenminste van plan; het is wel 465 blzn., proefschriften in de wiskunde zijn een stuk korter!), want ik vind dit allemaal geweldig interessant. Er staan ook wat beschouwingen in over Hegel, bijv. de secties “Hegel als inspiratiebron voor nationaal-socialisten”, “Hegel in de Nederlandse rechtsfilosofie”. Hegel is iemand die in de Angelsaksische filosofie meestal bijzonder onpopulair is en was, om niet te zeggen “het pispaaltje” was (ook bij de Wiener Kreis trouwens), maar daarentegen op het continent nogal omarmd is door de fenomenologen. Ik verheug me op het lezen over zijn rol in de Nederlandse rechtsfilosofie! En dat heb ik dus zo maar allemaal gevonden op internet!

Epiloog. Ik heb inmiddels contact met Derk Venema, die mij o.a. schreef: “Ja, uw vader speelde een belangrijke rol in de, onder juristen, meest beruchte Nederlandse rechtszaak uit de bezettingstijd.”. En: “Het is aan uw vader te danken dat deze cruciale kwestie tot aan de Hoge Raad aan de orde is gesteld. Er was toch wel moed voor nodig om deze zaak op scherp te stellen voor de hoogste rechter, en ik weet niet of dit hem nog in moeilijkheden heeft gebracht.”
Ik geloof niet dat per se deze zaak hem nu in moeilijkheden heeft gebracht, maar wel zijn “brutaliteit” tegen Duitse rechters, bij het verdedigen van joden tijdens de oorlog. Om die reden is hij ook op een gegeven moment aan het eind van de oorlog opgepakt van huis, bij welke gelegenheid hij afscheid van mij kwam nemen, geflankeerd door twee soldaten. Ik schijn vanuit mijn kinderbedje geroepen te hebben: “Ha, soldaten!”, in dit verband schrijnende woorden die ik later nog vaak van hem heb moeten horen. Het doet een beetje denken aan een zin in Gerard Reve’s meesterwerk “De ondergang van de familie Boslowits”: “Echt in de oorlog, prachtig”, zei ik zacht voor mezelf.

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Twitter picture

You are commenting using your Twitter account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s